8 april 1889
Gisterenavond heb ik mijn observatiepost bij het venster van de rookkamer weer ingenomen om de passage van de dame van de nacht te bewonderen. Elk jaar opnieuw projecteert deze kerkuil de schaduw van haar geruisloze vlucht tussen het park en de daken van de bijgebouwen, waar ze volgens mij al altijd haar nest gebouwd heeft. Het is het tijdstip waarop ze haar jongeren voedert, gulzige wezens die nooit genoeg krijgen van het bloederige vlees van het kleine wild dat moeder uil in de buurt vangt. Ik heb uiteraard een exemplaar van deze vogel in mijn collectie, opgezet door de beroemde Londense taxidermist Rowland Ward. Elke dag staar ik naar het witte masker, terwijl ik mijn gedachten neerschrijf op papier. Met haar vleugels wijd uitgespreid lijkt ze klaar om zich op mij te storten, als was ik een prooi. Maar wat kan men anders verwachten van een roofdier? Ik weet immers dat de natuur eerder een voorstander is van evenwicht dan van sereniteit. En toch! Hoe jammer dat de boeren uit schrik voor een gedrag dat ze als demonisch beschouwden, het dier aan de deuren van hun boerderij nagelden. We staan op de drempel van een nieuwe eeuw en de eindeloze vooruitgang van de wetenschap en de industrie zullen dit bijgeloof stilaan naar de achtergrond doen verdwijnen. Maar wat zullen we door diezelfde beweging verliezen? Soms wil ik net als de Engelse wetenschapper Charles Waterton een immense muur rond mijn landgoed bouwen om er een ark van te maken die bestand is tegen te onstuimige bewegingen, maar ook tegen te langzame traagheden. Maar ik heb niet hetzelfde vertrouwen als de oude Noa en per slot van rekening heb ik niets beter te doen dan te observeren.