20 april 1889
Vanmorgen leek het mij toe dat het licht eindelijk zijn volle kracht heeft bereikt. De vogels in de buurt, maar ook de planten in de tuin hebben het signaal begrepen. Het is tijd om te groeien en zich te vermenigvuldigen. Een buitengewone pracht die kracht geeft door het tentoonspreiden van zijn overvloed. Dit spektakel roept bij mij telkens weer herinneringen op aan de expeditie waaraan ik deelnam met de kolonel toen ik nog in de fleur van mijn leven was. Gedurende zes maanden kon ik dankzij de Britse Oost-Indische Compagnie mij onderdompelen in de vochtige warmte van de donkere wouden. Gewapend met geweren en machetes baanden we ons een weg door de teugelloze, ongebreidelde natuur. Het zou me helemaal niet verbaasd hebben, moest er plots een of ander legendarisch monster voor mij zijn opgedoken. Maar in plaats daarvan, honderden, zelfs duizenden vogels. Het is bijzonder aangenaam te weten dat een aantal van mijn eigen exemplaren voortaan in het British Museum tentoongesteld staan. Ja, ik heb ze moeten doden. Maar is dat niet de moeite waard voor een beetje schoonheid en wetenschap? En is de wereld per slot van rekening niet oneindig dankzij de onophoudelijke metamorfoses van haar kleine deeltjes?